Oep Schilling
Fiction Factory
‘We zijn allemaal gewone jongens gebleven, dat scheelt’
Hij ging op z’n zestiende al het huis uit, stopte na twee jaar met zijn studie en had lang geen idee wat hij wilde worden. Geen wonder dat zijn ouders zich wel eens zorgen maakten. Maar op z’n zevenenvijftigste heeft Oep Schilling de hele wereld gezien en is hij oprichter en mede-eigenaar van een bedrijf met een miljoenenomzet en zeventig medewerkers.
Gezien zijn curriculum vitae mag je Oep een geslaagd zakenman noemen, maar op de een of andere manier wekt hij niet die indruk. Hij ontvangt zijn gasten in spijkerbroek, sportschoenen en een T-shirt met het logo van zijn bedrijf erop. De koffie en thee verzorgt hij zelf, een secretaresse heeft hij niet. En ook verder doet hij meer denken aan een ambachtsman dan aan een ondernemer.
Dat komt ook door het bedrijf waarvan hij mede-eigenaar is. Fiction Factory is gevestigd aan de Back-Upstraat, op een bedrijventerrein in Amsterdam-Noord. Vanuit grote werkplaatsen klinkt overal het geluid van machines. Hier wordt duidelijk hard gewerkt. ‘Maken we gelijk een rondje of zullen we eerst praten?’, laat Oep ons de keuze. We opteren voor het laatste. Hij mag eerst uitleggen wie hij is. Want al komt hij dan uit Den Hoorn, hij is er al zo lang weg, dat weinig Texelaars hem meer zullen kennen.
‘Ik ben op m’n zestiende het huis uitgegaan’, begint hij zijn verhaal. ‘Mijn toenmalige vriendinnetje – Miranda Dros van de bakker – was gevraagd een jaar op het huis te passen van RSG-leraar Ton Rombout, die op wereldreis ging. Ze vroeg of ik bij haar kwam wonen. Dat heb ik gedaan.’
Onbevangen studenten
Op de HAVO zag hij een schoolvoorstelling, verzorgd door toneelgroep Stennis. ‘Een leuke club mensen en allemaal studenten van de Academie voor Expressie. Na mijn eindexamen belandden mijn vriendin en ik allebei op die school. Vooral een keuze van mijn vriendin, al snap ik achteraf wel waarom ik meeging. Ik vond dat onbevangene van die studenten mooi. En ik hou van theater. In diezelfde tijd zat ik bij de revuegroep van Cor van Heerwaarden. Die speelde in het dorpshuis in Den Hoorn, Klif 12 bestond nog niet. En van Ouwe Sunderklaas maakte mijn familie altijd veel werk.’
Een succes werd zijn studie niet. ‘De eerste twee jaar waren leuk. We kregen acrobatieklessen van de Como Brothers. Beroemdheden, Google ze maar eens. Maar in het derde jaar moest ik lesgeven. Aan de katholieke opleiding voor apothekersassistenten. Keurige meisjes, heel anders dan ik. Dat ging helemaal niet.’
Oep keerde gedesillusioneerd terug naar Texel. ‘Ik wist echt niet wat ik wilde. Mijn ouders maakten zich zorgen, mijn vriendin maakte zich zorgen, ik maakte me zelf zorgen. Ik heb een hele tijd thuis gezeten.’
Het waren geen verloren jaren, realiseerde Oep zich later. ‘De opleiding had ook een therapeutische kant. Persoonlijke ontwikkeling werd belangrijk gevonden. Dat sprak me erg aan. Ik heb op school geleerd naar mensen en hun gedrag te kijken. Wat gebeurt er als ze samenwerken? Daar heb ik veel aan gehad bij de ontwikkeling van mijn bedrijf. En ook om klanten te doorgronden.’
‘Je bent jong, leent een zaagtafel en gaat aan de slag’
Met meisjes gooien
Oep krabbelde weer op en belandde toch in de theaterwereld. ‘Een vriendinnetje was lid van een dansgroep. Niet zomaar een groepje, ze traden zelfs op het Holland Festival op. Ik mocht als technicus mee.’ Later stond hij ook zelf op het toneel. Lachend: ‘Choreograaf Hans Tuerlings had gehoord dat ik aan acrobatiek deed. Hij was altijd in voor iets geks en stelde voor dat ik te midden van die danseressen een beetje met meisjes ging gooien. Letterlijk!’
Uiteindelijk legde Oep er de basis voor zijn huidige bedrijf. ‘Hans had wat budget en vroeg: jij timmert toch ook? Samen met een vriend, mijn latere compagnon, heb ik voor zesduizend gulden een decor gebouwd. Een smak geld!’
Kort daarna ontmoette hij theaterman Stef van der Linden, die samenwerkte met Frank Groothof, bekend van Sesamstraat. ‘Frank maakte complete opera’s voor één persoon: zichzelf. Voor hem mochten we decors bouwen. Ik had weinig ervaring. Maar ach, je bent jong, je leent een zaagtafel en je gaat aan de slag. Ik sleutelde in die tijd aan auto’s om rond te komen en deelde met mijn compagnon één uitkering. Totdat we die niet meer nodig hadden. We hingen vaak rond in De Snoeshaan, hét theatercafé van Amsterdam. We praatten met iedereen en kregen steeds meer werk.’
In 1991 kwam er versterking. Eerst van neef Arjan Schilling, die net was afgestudeerd aan de sociale academie. Een jaar later volgde broer Leo, die samen met dorpsgenoot Jaap Duinker een bloembollenbedrijf had gehad. In dezelfde periode kwam er een einde aan de samenwerking met compagnon Erik de Nijs. ‘Hij zou mij uitkopen. Maar toen hij daar vanaf zag, kreeg ik de kans. Gelukkig kon ik van de bank 100.000 gulden lenen. Ik ben twee jaar alleen eigenaar geweest. Toen werd het zo druk, dat Arjan en Leo medefirmant werden.’
Steeds bekender
Fiction Factory, zoals het bedrijf inmiddels heette, werd steeds bekender. ‘We hadden veel expertise. En alle specialismen onder één dak: staal, hout, schilderen, stoffen. Veel werk deden we voor theater. Maar ook steeds meer voor musea: het Rijksmuseum, de Nieuwe Kerk in Amsterdam, Volkenkunde in Leiden.’
Met kledingfabrikant G-Star als nieuwe klant kwam het echte succes. ‘Via via waren we gevraagd om iets ingewikkelds voor ze te bouwen. Ze deden modeshows op een beurs. In een minitheater, waar een dak op moest dat heel snel kon worden weggehaald. Tijdens een show zat ik naast eigenaar Jos van Tilburg. Wat vind je ervan?, vroeg hij plotseling. Wil je het echt weten?, antwoordde ik. Het werd een leuk gesprek. Ik heb gezegd dat ik het een teringzooi vond. Dat het slecht was voorbereid en alles steeds op het nippertje goed ging. En de catering is kut, zei ik erbij. Hij moest enorm lachen. Twee weken later werd ik gebeld of ik wilde komen praten.’ Oep vertelt het met een grijns op zijn gezicht. ‘Er was een overeenkomst tussen onze bedrijven: we waren allebei begonnen in 1989. Wij hadden na acht jaar een omzet van 800.000 gulden per jaar, hij van tachtig miljoen.’
G-Star was naast ‘een vette vis aan de haak’ een welkome aanvulling in de klantenkring, die vooral uit niet-commerciële organisaties bestond. ‘Al in het eerste jaar kwam dertig procent van onze omzet van G-Star. Twee keer per jaar bouwden we voor een grote beurs. Keihard werken, met veel stress, want plannen konden die modejongens niet. Op een gegeven moment heb ik de regie in handen genomen. Als er een beurs in juni was, vroeg ik in februari al om een vergadering. Daar moesten ze heel erg aan wennen, maar de eigenaar gaf me helemaal de vrije hand.’
In 2002 volgde de vraag of hij ‘vast’ voor G-Star wilde werken. ‘Leo en Arjan waren niet enthousiast, we wilden onze zelfstandigheid niet kwijt. Als alternatief wilden ze mij inhuren. Dan konden Leo en Arjan de boel bij Fiction Factory blijven regelen. Ik heb mijn vader gebeld voor advies. Het is zeker een groot bedrijf?, vroeg hij. En ze verdienen zeker veel geld? Dat was inderdaad zo. Dan moet je je huid duur verkopen, vond hij. Ik kreeg een goed bod, maar accepteerde het niet. Jij laat je de kaas niet van het brood eten, zeiden ze. Jullie willen me hebben, antwoordde ik. Ik reed later helemaal verdwaasd naar huis: wat een geld ging ik verdienen…’
Als een raket
De deal legde ook Fiction Factory geen windeieren. ‘Showrooms, winkels, decorbouw, ik was eindverantwoordelijk voor alle bouwactiviteiten bij G-Star. Van Parijs tot Tokyo en van Los Angeles tot Moskou, we zaten over de hele wereld. En Fiction Factory moest alle zeilen bijzetten om al het werk dat daaruit voortvloeide te kunnen uitvoeren. G-Star ging als een raket en Fiction Factory werd meegezogen. In 2008 hadden we een jaaromzet van €8 miljoen en kwam negentig procent van het geld binnen via G-Star. Andersom waren wij met ons werk heel belangrijk voor G-Star. Het DNA van hun styling is mede door ons gevormd.’
In 2008 werkten er vijftig mensen bij Fiction Factory en lieten de Schillings een 3.500 vierkante meter groot nieuw bedrijfspand bouwen. Dat was inmiddels het vierde voor Oep, die ooit in een krakkemikkige romneyloods was begonnen.
Een jaar later kwam er einde aan zijn dienstverband bij G-Star. ‘In de begintijd regelde ik alles met de eigenaar. Ik mocht zelf de afdeling Interiors opzetten. Daar werkten op een gegeven moment vijftig man. Later kwam er een tussenlaag van managers en moest ik verantwoording afleggen aan de financiële mannen. Ik had de gewoonte om onder de middag met een groep collega’s te gaan voetballen. Belangrijk, vond ik. Dat houdt je fris, maar die lui vonden dat niet nodig. Toen ze zich nóg meer met me bemoeiden, ben ik gestopt.’
Daardoor kon Oep zijn volle aandacht weer op Fiction Factory richten. Een geluk bij een ongeluk, want de bankencrisis in 2009 was een gevoelige klap. ‘Alles ging op de rem. In het eerste jaar daalde de omzet met dertig procent. Plotseling moesten we knokken voor onze handel. Maar we hadden ook mazzel, want al snel kregen we de NS er als klant bij. Bij verbouwingen aan stations zorgden wij er met coulissen voor dat reizigers minder last van de rotzooi hadden. Ook kregen we opdrachten van De Bijenkorf, Heineken, KLM, Nike, het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum. Geen gemakkelijke jaren, maar het leuke van een familiebedrijf is: je loopt allemaal een stapje harder, zonder klagen. En we zijn allemaal gewone jongens gebleven. Dat scheelt.’
Herbezinning
De crisis leidde ook tot herbezinning. ‘We deden vooral projecten. Leuk, maar ze vreten je helemaal op. Als je klaar bent, begin je weer aan een nieuwe. Ik realiseerde me dat ik ook producten moest ontwikkelen. Aan een goed product blijf je verdienen. Van sommige stoelen en auto’s is de ontwerper allang dood, maar ze worden nog steeds gemaakt.’
Oep begon met stoelen, maar die zetten weinig zoden aan de dijk. ‘Per stoel verdien je misschien twee tientjes. Dan moet je er wel heel veel van verkopen wil het een beetje lucratief zijn.’
In 2012 tipte Arjan hem te gaan praten met een excentrieke uitvinder, die een machine had ontwikkeld waarmee hij huizen van karton kon maken. ‘Die man wilde er eerst niet eens over praten. Het was niks geworden en hij wilde er geen cent meer in investeren. Maar ik geloofde er wel in. Geef mij de machine. Als het een succes wordt, verdelen we de poet, heb ik gezegd. Als iemand het kon, dan waren wij het wel. Wij denken out of the box.’
De productie van Wikkelhouses is ingenieus. ‘Om een enorme mal wordt karton gewikkeld, verstevigd met lijm en daarna afgewerkt met waterdichte folie en houten panelen. Het is licht, sterk en duurzaam en heeft duidelijk een groene component. De huizen die je maakt hebben bovendien de vorm van een iPhone. Dat kan nooit in je nadeel werken.’
Op de eerste huizen leden ze verlies, maar inmiddels wordt eraan verdiend. ‘Niet veel, het rendement is een procent of vijf. Maar we verkopen er nu zo’n vierentwintig per jaar, voor een gemiddeld bedrag van €60.000. En dat aantal groeit nog steeds.’
Tot herbezinning leidde ook de ziekte en het overlijden van broer Leo. ‘Het was een moeilijke tijd. Samen met mijn ouders en zus belandde ik plotseling in de mantelzorg. Maar ook in het bedrijf miste ik hem. Hij verdeelde het werk en was goed in de omgang met mensen. Vorig jaar ben ik uit de directie gestapt. Arjan en ik betrekken nu steeds meer jonge mensen in de leiding, ook financieel. Ik fungeer als klankbord en ben natuurlijk nog steeds mede-eigenaar. Over bepaalde zaken wil ik graag nog meepraten, maar de dagelijkse leiding heb ik niet meer. Ik werk nu twee dagen voor mezelf. Ik geef les en heb een paar commissariaten. Niet om veel geld mee te verdienen. Ik wil iets bijdragen aan de samenleving. Een is bij een coöperatie die ons industrieterrein wil verduurzamen.’
Texel steeds belangrijker
Oep heeft een zoon en een dochter. ‘Elk met een eigen moeder, met wie ik nog steeds goed bevriend ben.’ Zijn huidige vrouw heeft drie kinderen, waardoor ze met z’n allen een flink gezin vormen, waarmee hij regelmatig op Texel te vinden is. Hij is goed op de hoogte van de ontwikkelingen op zijn geboorte-eiland, al volgt hij het nieuws niet meer op de voet. ‘Ik signaleer en denk na. Over de woningnood, bijvoorbeeld. Of de strandpaviljoens die steeds luxer worden. Hoe ze Loodsmansduin hebben verkloot met die rare chalets. Maar dat is ook de tijd en ik snap dat je niet alles kunt tegenhouden.’
Met lichte weemoed in zijn stem: ‘Texel wordt misschien wel steeds belangrijker voor me. Ik heb een zomerhuisje op de Luwe Hoek. En met mijn zeilbootje vaar ik geregeld naar Oudeschild. Niks mooiers dan wielrennen op zondagochtend op Texel. Ik ontdek er nog steeds nieuwe weggetjes.’