Job Cohen
Voorzitter Cedris
Hij was staatssecretaris van justitie, burgemeester van Amsterdam en partijleider van de PvdA. Zware, veeleisende functies, waarvan je als gepensioneerde best eens zou mogen uitrusten. Zou je zeggen. Maar op zijn eenenzeventigste is Job Cohen nog volop aan het werk, onder meer als voorzitter van Cedris, de landelijke vereniging voor sociale werkgelegenheid en re-integratie, waarbij ook De Bolder is aangesloten. Zilt & Zakelijk vroeg wat hem drijft.
Directe aanleiding om hem te interviewen is het debat dat De Bolder op maandag 19 november verzorgt en waarbij Job Cohen een prominente gast is. Centraal thema: ‘Iedereen doet mee’. Het Texelse leer-werkbedrijf wil graag een verbindende rol spelen tussen ondernemers, maatschappelijke instellingen, de zorg en de politiek. Er is weinig inbeeldingsvermogen voor nodig om Cohen als de personificatie van dit thema te beschouwen. Als burgemeester van Amsterdam pleitte hij ervoor conflicten niet op de spits te drijven, maar samen ‘thee te drinken’, om zo ‘de boel bij elkaar te houden’.
Een afspraak met Cohen is niet zomaar gemaakt. Hij had al jaren met pensioen kunnen zijn, maar blijft onverminderd actief. Buiten zijn werk voor Cedris is hij onder meer bijzonder hoogleraar gemeenterecht en gemeentekunde aan de Universiteit van Leiden, voorzitter van de Stichting voor Vluchteling Studenten en voorzitter van de NVVE, de vereniging voor vrijwillig levenseinde. Uiteindelijk lukt het om in een periode van bijna anderhalve maand precies één gaatje in zijn agenda te vinden. Eigenlijk is zelfs dat nog lastig, maar als hij tussentijds vertrekt uit de vergadering met nieuwe directeuren van leer-werkbedrijven en wij naar het gebouw van Cedris in Utrecht willen komen, dan heeft hij een uur voor ons.
Fit en ontspannen
Cohen oogt fit en ontspannen. Hij laat zich bijstaan door ‘een van de voortreffelijke medewerkers van Cedris’ (zijn woorden), die hem af en toe te hulp schiet bij de precieze uitleg van werkwijze en doelstellingen van de organisatie waarvan hij het boegbeeld is. Maar verder demonstreert Cohen een enorme kennis van feiten en gebeurtenissen. Grappig genoeg zegt hij zelf ‘een beroerd geheugen’ te hebben. Hij is slecht in namen en gezichten en op de vraag of hij vaker dan die paar keer in zijn jeugd op Texel is geweest, antwoordt hij: ‘Voor zover ik me kan herinneren niet. Maar dat zegt niet erg veel…’
Die paar keer was overigens als scholier, toen hij in de zomervakantie op ons eiland was. De naam van camping De Bremakker schiet hem spontaan te binnen, net als een gezamenlijke activiteit: dennenappels zoeken. ‘Om een vuurtje te maken. We deden deeg om een stok en bakten broodjes.’
Sinds 2013 is Cohen voorzitter van Cedris, een koepelorganisatie waarbij veel leer-werkbedrijven zijn aangesloten, waaronder De Bolder. Cedris telt ruim negentig leden en heeft een breed takenpakket, zeker sinds de invoering van de Participatiewet in 2015. De inzet van Cedris is om zoveel mogelijk mensen met arbeidsbeperkingen een goede plek op de arbeidsmarkt te geven. Door de nieuwe wetgeving zijn ‘beschutte werkplekken’, zoals in de aloude sociale werkplaats, voortaan maar voor een beperkte groep weggelegd. Op termijn gaat het om maximaal 30.000 medewerkers. Wie al voor 2015 zo’n werkplek had, mocht die houden. Maar nieuwelingen moeten – met begeleiding van coaches van wat leer-werkbedrijven gingen heten – zoveel mogelijk een baan op de reguliere arbeidsmarkt zien te vinden.
Lobby
De nieuwe regels roepen nog steeds vragen op. Bedrijven vinden ze ingewikkeld en zien daardoor vaak geen kans of reden om ‘mensen met afstand tot de arbeidsmarkt’ een plaats te geven. En dus is er volop werk aan de winkel voor Cedris, dat de lobby richting Den Haag behartigt, leer-werkbedrijven ondersteunt bij regelgeving en kennis deelt.
Sinds kort gaan in de politiek stemmen op om de sociale werkplaatsen in aangepaste vorm in ere te herstellen. Cohen begrijpt dat, omdat er onvoldoende beschutte werkplekken zijn en de arbeidskansen van mensen met een arbeidsbeperking nog fors achterblijven. ‘Voor sommigen is zo’n beschutte werkplek noodzakelijk, anderen voelen zich erg thuis bij een gewoon bedrijf. Die vinden een baan bij de Jumbo en zijn hartstikke trots op het gele hesje dat ze mogen dragen. Maar er zijn er ook die dat niet kunnen en die moet je extra begeleiding bieden. Dit is vaak een kwetsbare groep. Je moet voorkomen dat ze langdurig ziek worden of in de criminaliteit belanden. Werk geeft zin aan het leven. Je ziet hoeveel plezier mensen eraan ontlenen. Als ze dat niet zelfstandig kunnen, dan moet je ze een kontje geven. Dat vind ik mooi aan mijn werk. Daarbij gaat het niet alleen om de doelgroep zelf, maar ook om hun begeleiders. Ik vind het fantastisch om te zien met hoeveel geduld en aandacht zij hun werk doen.’
Al die mensen samen vormen voor Cohen een belangrijke drijfveer om te blijven werken. ‘Ik kan nog van alles en vind dit interessant werk. Als ik ergens voor word gevraagd en ik heb er zin in, dan doe ik het. En anders niet. Ik ben in de bevoorrechte positie dat ik een beetje kan kiezen.’
Ongelooflijk saaie piet
Hij heeft zijn gedrevenheid naar eigen zeggen van zijn ouders. Vrijzinnige joden, met allebei een sterke sociale inslag, maar die ook erg van elkaar verschilden. ‘Ze leerden elkaar kennen in hun studententijd en zijn toen een keer samen naar een bal geweest.’ Lachend: ‘Dat werd geen succes, want mijn moeder vond mijn vader een ongelooflijk saaie piet.’
Tijdens de oorlog ontmoetten ze elkaar opnieuw. Op het Joods Lyceum, in 1941 opgericht nadat de bezetter had bepaald dat Joodse kinderen alleen nog maar naar ‘eigen’ scholen mochten. ‘Binnen de kortste keren waren ze verloofd. Later doken ze apart onder. Ze zagen elkaar pas na de oorlog terug.’
‘Je moet regels stellen en je moet ze handhaven’
Cohen typeert zijn moeder als ‘extravert en een ontzettend leuke vrouw’. Ze was politiek actief en zat voor de PvdA in de gemeenteraad van Heemstede. Cohen senior was hoogleraar, rector magnificus aan de universiteit van Leiden en werkte daarvoor bij wat nu het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies heet. Job Cohen noemt zichzelf ‘een merkwaardige combinatie van beiden’. ‘Het bestuurlijk talent heb ik van mijn vader, de politieke betrokkenheid van mijn moeder.’
Rector magnificus
Ook Cohen junior werd rector magnificus, in Maastricht, en ontdekte dat hij er dezelfde ideeën op nahield als zijn vader. ‘Mijn vader vond toen al: ik zit hier als de vooruitgeschoven post van de hoogleraren. Zíj doen het echte werk. Luister daarom naar de mensen voor wie je daar zit. Hij richtte een eigen partij op voor de universiteitsraad. Zonder dat ik me dat realiseerde, deed ik hetzelfde in Maastricht.’
Job Cohen was negentien toen hij lid werd van de PvdA en vervulde diverse functies binnen de partij, zowel op lokaal niveau als regionaal en in het district. ‘Maar ik was politiek helemaal niet zo ambitieus. Toen ik begin jaren tachtig de kans kreeg de juridische faculteit in Maastricht op te zetten, heb ik daarvoor gekozen.’
Pas in 1993 maakte hij de stap naar de landelijke politiek. ‘Min of meer per ongeluk en maar voor een jaar. Ik volgde Jacques Wallage op, die doorschoof naar Sociale Zaken, waar hij de opgestapte Elske ter Veld verving.’ De vraag is waarom hij toen wél ja zei. ‘Ik werd staatssecretaris voor hoger onderwijs. Het vakgebied waar ik werkte. Dat was niet helemaal onlogisch. En ik vond het wel spannend.’ Daarna werd Cohen gevraagd als minister in het eerste kabinet Kok, maar hij weigerde. ‘Ik had ooit een gesprek met partijgenoot Jos van Kemenade. Toen die voor de tweede keer minister werd, zeiden zijn kinderen: nou pap, tot over vier jaar! Die uitspraak maakte diepe indruk op me. Dat wilde ik niet, ik wilde mijn kinderen zien opgroeien. Ik ben teruggegaan naar de universiteit. Inderdaad, ik werd óók lid van de Eerste Kamer. Maar dat is geen fulltime baan. Dat doe je erbij.’
Streng maar vriendelijk
Van 1998 tot 2001, zijn kinderen waren inmiddels groot, was Cohen staatsecretaris van Justitie en verantwoordelijk voor de nieuwe Vreemdelingenwet, die de toelating van vluchtelingen moest beperken tot de ‘echte gevallen’. Cohen groeide uit tot een bekende persoonlijkheid: streng, maar met een vriendelijk gezicht. Hij kan die kwalificaties nog steeds goed uitleggen. ‘Asielrecht is uitermate belangrijk. Iedereen die in eigen land wordt vervolgd of met de dood bedreigd, moet je een plek geven. Maar het asielrecht is alleen voor die categorie bedoeld en dus moet je regels stellen wanneer je daaraan wel en wanneer niet voldoet. En die regels moet je handhaven.’
Veelbesproken waren toen de zogenoemde witte illegalen. ‘Vooral Turken die hier al jaren werkten, maar geen verblijfsvergunning hadden. Vóór mijn komst was er een generaal pardon afgekondigd. Iedereen die langer dan zes jaar in Nederland was, mocht blijven. Maar natuurlijk was er ook een groep die hier nét geen zes jaar had gewoond, maar bijvoorbeeld zes jaar min een paar dagen. Dat waren de zesminners. De vraag was: wat doe je daar mee? Je kunt ze laten blijven. Want wat stellen die paar dagen nou voor? Maar als je dat besluit, dan verschuif je daarmee de grens. En zijn er opnieuw mensen die net niet aan die nieuwe grens voldoen. En zo kun je doorgaan. Een onmogelijke positie. Het wonderlijke was: ik was toch populair. Misschien doordat ik het goed wist uit te leggen.’
Het gesprek komt nog even op de veelbesproken zaak van de Armeense kinderen Howick en Lili, die zouden worden uitgezet, maar na druk vanuit de samenleving toch mochten blijven. Een zege voor de menselijkheid, redeneerden velen. Maar Cohen signaleert hetzelfde onmogelijke probleem als in zijn tijd als staatssecretaris. Net als eerder bij Jeroen Pauw is hij ook nu weer gedecideerd. ‘Laat ik voorop stellen: ik gun het die kinderen van harte. Maar dat ze in eerdere procedures niet zijn toegelaten, is wél begrijpelijk: hun moeder heeft gelogen over haar afkomst en Armenië geldt niet als een onveilig land. Tegelijkertijd begrijp ik het heel goed. Die mensen ontvluchten een klote leven. Als je verzoek tot asiel wordt afgewezen, ga je dan terug naar dat klote leven? Ik heb mezelf afgevraagd wat ik zou doen. Het antwoord was: ik zou ook niet teruggaan. Ik zou ook terugvechten, rechtszaken aangaan, rekken... En dan gaan wij weer klagen over de lange duur van de asielprocedure...’
‘Mensen die niet zelfstandig kunnen werken, moet je een kontje geven’
Stronteigenwijze Amsterdammers
Van 2001 tot 2010 was Cohen burgemeester van Amsterdam. Een zware baan, die veel van zijn kwaliteiten vroeg. ‘Ik zie het zo: alles wat ik daarvoor had gedaan, was een bijdrage om die functie te kunnen uitoefenen. Als rector magnificus moest ik zien te dealen met zo’n driehonderd stronteigenwijze hoogleraren. Als burgemeester van Amsterdam moest ik dealen met achthonderdduizend stronteigenwijze Amsterdammers.’
Cohen kreeg ook kritiek. Dat hij een ‘softie’ was bijvoorbeeld, omdat hij veelvuldig sprak over ‘de boel bij elkaar houden’ en bepleitte ‘samen thee te drinken’: met elkaar praten om begrip voor elkaar te kweken. Hij staat nog steeds achter zijn woorden. ‘Je kunt beter theedrinken dan azijn pissen. Ik heb het vaker gezegd, maar zo is het wel. Gelukkig waren veel mensen het met mij eens. Tachtig procent vond mij goed, twintig procent vond me verschrikkelijk.’
Vol overtuiging: ‘Het burgemeesterschap van Amsterdam is de allermooiste positie in het landelijk bestuur die je kunt krijgen. Amsterdam is een fantastische stad, dynamisch, met heel bijzondere mensen. Een voorbeeld: Ramses Shaffy was een held uit mijn jeugd. En die mocht ik nu zomaar ontmoeten! Maar niet alleen dat: hij vond het leuk om mij te ontmoeten. Dat is toch fantastisch?’
Bijzondere herinneringen koestert hij aan de lintjesregen, daags voor Koninginnedag. ‘Het was bijna altijd mooi weer, in die prachtige Beurs van Berlage, met dat bijzondere licht. Voor ieder van de zestig of zeventig mensen die werden gedecoreerd had ik een verhaaltje waarom zij voor die onderscheiding in aanmerking kwamen. Mensen waren verrast, hadden een houding van: waarom ik, wat heb ik nou voor bijzonders gedaan? Ze hadden twintig jaar in het bestuur van de speeltuinvereniging gezeten. Of tien jaar voor hun demente vader of moeder gezorgd. Juist zij vormen het cement van de samenleving. Inderdaad, samen houden ze de boel in Amsterdam bij elkaar. Die mensen ontmoeten en in het zonnetje zetten, dat vond ik een van de mooiste dingen van het burgemeestersambt.’
Geen succes
Van 2010 tot 2012 was Cohen politiek leider van de PvdA. Hij was de beoogd premier, maar zijn partij verloor de verkiezingen en belandde in de oppositie. Het werd geen succes, waarna hij uit eigen beweging opstapte. ‘Ik ben wel een politiek bestuurder, maar geen politicus. Als burgemeester moet je boven de partijen staan. Als politicus moet je uitleggen waarom andere partijen gek zijn. Daar ben ik niet zo goed in. Ik vind verbinden belangrijker.’ Hij was daarom graag premier geworden. Met een twinkeling: ‘Als dat was gebeurd, zei hij met een grote lach, dan had Nederland er héél anders uitgezien.’
Ondanks de teleurstelling heeft hij geen spijt van zijn beslissing om politiek leider te worden. ‘Ik doe mijn uiterste best om mijn werk zo goed mogelijk te doen. Al mijn werk. Maar als het niet gaat, dan stop ik. Geen probleem. Dat geeft een gevoel van rust.’
Op zijn eenenzeventigste wekt Cohen de indruk een tevreden man te zijn, met veel en interessant werk en toch voldoende vrije tijd voor familie en vrienden. Twee jaar geleden hertrouwde hij met Anjes van der Linden, nadat zijn vrouw Lidie Lodeweges, die lang aan multiple sclerose leed, in 2015 was overleden. Hun twee kinderen hebben ze opgevoed op een manier die je van Cohen verwacht. ‘Ze kregen heel veel ruimte, maar binnen zekere grenzen. Ik heb wel strijd met ze gehad, maar prijs me gelukkig dat ik nog steeds heel veel en heel goed contact met ze heb.’